H.T. de Court Onderwater. †
De Larensche schilderskolonie werd heden zwaar getroffen , door het bericht van het plotselinge overlijden van een harer meest sympathieke en veelbelovende leden.
De heer H. T. de Court Onderwater, de schilder van zo menig Huizer en Larensch binnenhuis (voornamelijk delen), was niet alleen om zijn artistieke, maar ook om zijn menschelijke eigenschappen, onder de Larensche schilders zeer bemind.
Eigenlijk was hij voor den handel bestemd, doch de naar de vrije natuur dorstende teekenaar kon het in een kantoor niet uithouden.
De oude Israëls werd ten slotte in den arm genomen om advies en dat luidde: stuur den jongen een paar jaar naar Parijs en laat hem daar op de academie en ateliers werken.
De jonge Court was niet weinig trotsch op dit advies en ging, het hoofd vol idealen, naar parijs, wara hij enkele jaren hard, zeer hard, werkte.
Toen hij terug kwam, vestigde hij zich eerst te Huizen in alle eenzaamheid; doch spoedig kwam hij in met de “Laarders” in aanraking, tengevolge waarvan hij zijn atelier naar Laren verplaatste, waar hij zich spoedig volkomen thuis en steeds tot werken gedisponeerd gevoelde.
Droeg zijn werk aanvankelijk wel eenigszins de sporen van zijn Franschen studietijd, langzamerhand wist hij zich te ontworstelen en echt Hollandsch te worden.
Het succes bleef niet uit. Zijn werk vond niet alleen op de tentoonstellingen der genootschappen, of van de “Club der 10”, waarvan hij lid was, koopers, maar ook de kunstkoopers vestigden hun aandacht op zijn werk.
In “Arti” verwierf hij zich een van Collenprijs en op de tentoonstelling te St. Louis viel hem de zilveren medaille ten deel.
Den afgeloopen zomer trok hij met zijn vriend Jaap Dooyewaard, naar Nunspeet, om een tijdje met den hooggeachten Briët samen te werken.
Hij bleef daar echt slechts een paar maanden, toen hij ongesteld werd en naar Dordrecht moest ter verpleging. Een verblijf in Wiesbaden, meende men, zou zijn geschikt zenuwgestel ontspanning geven en werkelijk scheen dit ok het geval te zijn.
Nagenoeg hesteld, keerde hij deze dagen met zijn moeder in den kring zijner familie terug: helaas het zou slechts voor korten tijd zijn.
Gisteren overleed hij plotseling. Het brooze, zwakke lichaam heeft de mooie groote ziel van een veelbelovenden jongen kunstenaar niet langer kunnen dragen.
Het werk, dat hij nalaat, moge niet ’n monument zijn, het zal toch blijven spreken van een talent, dat zich krachtig begon te ontwikkelen en naar een zelfstandige uiting zocht.
Naast de herinnering aan zijn werk blijft de herinnering aan den hartelijken collega, den hoogstbeschaafden, gevoeligen en ieder sympathieken jongen schilder in Laren voortleven
Laren, 9 mei 1905
N. v. H
(red: Nico van Harpen)